MELDING:
Onze afdeling kreeg begin juni 1997 opdracht van Peter Schut (ROB) om houtrestanten te onderzoeken, die tevoorschijn waren gekomen tijdens de aanleg van een bouwput aan de Werverdijk bij Wapenveld. Reden van deze werkzaamheden waren de bouw van een nieuw gemaal ter vervanging van het oude gemaal Pouwel Bakhuis.

De melding kwam van Rob Bokdam, destijds toezichthouder bij ingenieursbureau TauwMabeg uit Deventer, welk bureau niet alleen de opdracht voor het ontwerp had, maar ook het toezicht tijdens de bouwwerkzaamheden, welke werden uitgevoerd in opdracht van het Waterschap Veluwe (nu Waterschap Vallei en Veluwe), contactpersoon bij het waterschap was de heer A. Slijkhuis.

Van TauwMabeg ontvingen we een tekening (7008996-707) waarop de onderzoeksresultaten waren vermeld wat betreft bodemgesteldheid en obstakels. Hierop is aangegeven:

  • Een gebied met houten balken, ± 3 m. onder maaiveld.
  • Een gebied ten zuiden hiervan met houtsnippers en oude bakstenen.
  • Tegen de dijkvoet zijn ± 3 m. onder het maaiveld houten planken en balken waargenomen.

In het eerste gebied troffen we  inderdaad deze houten balken aan. Het tweede gebied met baksteenresten was vergraven, mogelijk een stenen constructie. Het derde gebied was onbereikbaar.

ONDERZOEK:
Op zaterdag 14 juni toog de werkgroep richting Wapenveld waar ondergetekende zijn jeugd had doorgebracht, dus een bekend terrein. Op locatie aangekomen, konden we duidelijk diverse houten balken zien liggen waarvan sommige balken een constructie leken te vormen en andere door graafwerkzaamheden gedeeltelijk waren verstoord. Er werd begonnen met het vrijgaven en schoonmaken van de balken. Deze lagen in (rivier)klei, reden dat het hout goed geconserveerd is gebleven.

Situatie van de gevonden houtresten met maatvoering en NAP hoogten.           Tek.: J. Assink

De eikenhouten constructie die nog in situ lag, was oost/west georiënteerd. Deze vloer bestond uit een drietal langsliggers, h.o.h ± 3,50 m1, verbonden door dwarsliggers h.o.h. ± 1,20 m1. De langsliggers hadden een afmeting van 40 x 25 cm. De dwarsliggers 20 x 25 cm. De breedte van de constructie kon gemeten worden en bedroeg ± 7,30 m1. De lengte kon niet worden gemeten daar deze onder de tijdelijke dijk lag. Een melding om de lengte te kunnen meten tijdens het afgraven van deze dijk aan het eind van het werk, heeft ons helaas nooit bereikt. Het houtwerk vertoonde geen disselsporen maar waren gezaagd.

Vanaf een vaste hoogtebout bij het gemaal Pouwel Bakhuis, kon een NAP-hoogte worden overgebracht. De hoogte van de middelste langsligger verliep van oost naar west van 3,56+ NAP naar 3,26+ NAP. Of de sluis naar het westen heeft afgelopen, of dat de ondergrond verzakt is door de bovenliggende dijk, kon niet worden vastgesteld. Wel was in de wand van de bouwput de bodem van een watergang nog goed waarneembaar als een donkere laag.

De houtverbanden van de langsliggers op de dwarsbalken waren ingekeept en voorzien van toognagels en kapmerken. Alle drie de langsliggers waren aan de bovenkant voorzien van inkepingen voor staande balken/opgaande wanden (pen- en gatverbinding). De opgaande delen waren in een eerder stadium al verwijderd, er waren geen breuksporen te zien.

DATERING:
Om tot een goede datering te komen werden drie representatieve houtmonsters genomen van verschillende balken. Deze zijn onderzocht door Stichting Nederlands Centrum voor Dendrochronologie: RING te Amersfoort (E. Hanraets) De kosten werden geheel door het waterschap vergoed.

De conclusie uit dit onderzoek is, dat de kapdatum van de bomen gezocht moet worden tussen 1681 en 1685. De constructie zal vermoedelijk niet veel later zijn gebouwd. Een datering eind 17e eeuw is dan ook aannemelijk.  Andere vondsten dan alleen de houtrestanten zijn niet gedaan.

FUNCTIE:
Op oude kaarten lopen in dit gebied van zuid naar noord diverse watergangen die het water van de Veluwe afvoerden naar de IJssel. Zo lopen al vele eeuwen van Heerde naar Wapenveld enkele waterlopen als: de Oude Wetering, de Nieuwe Wetering, de Ley Graeff, de Evergunne en de Grift. Allen komen praktisch samen in het gebied ten noorden van Wapenveld, wat het Lutter Broek wordt genoemd.
Uit de atlas van Covers en Mortier is een kaart bekend (Ducatus Geldriae Terachina arnhemiensis Sive Velavia) uit 1705-1759, waar op vier plaatsen ten noorden van wapenveld de Werverdijk doorsneden wordt. Van daaruit loopt, nu nog steeds, de Veluwse Wetering richting Hattem om daar in de IJssel af te wateren.

De vraag is of deze kaart op dit punt betrouwbaar is. Op een kadastrale kaart uit 1832 is aan het eind van de Grote Wetering een doorsteek te zien, waarbij de vermelding: “De Grote Sluis”. De gevonden constructie lag praktisch in het verlengde van deze Grote wetering. De Nieuwe Wetering (Evergunne) mondt ± 400 meter noordelijker in De Bosch Kolk uit.

ARCHIEFONDERZOEK:
In het Gelders Archief bevinden zich stukken van het Polderdistrict Veluwe en haar voorgangers, die teruggaan tot 1595. Enkele stukken zijn op verzoek voor dit artikel ingescand. Het zijn een aantal brieven (Memories) betreffende verbetering van de Hulsberger sluizen (1900, inv.nr. 73) en een tweetal brieven van de schout van Heerde, Jan Brouwer, over de slechte staat van de sluizen (1900, inv.nr. 72)

De brieven van Schout Jan Brouwer zijn van 9 maart en 13 mei 1772 waarbij hij zich ernstig zorgen maakt over de slechte staan van de Wapenvelder- of Hulsberger sluizen. Voor het eerst wordt hierbij gesproken over “Wapenverlder” sluizen. Ook worden deze met naam genoemd: “Evergunne sluis”, “Grote Wetering sluis” en de “Leygraef”sluis. Jan Brouwer constateerde dat bij het hoge IJsselwater van de zaterdag daarvoor de Evergunne sluis nog open stond, de Grote Sluis lekte en de sluis in de Leygraef  zodanig lekte dat het IJsselwater binnen stroomde. Dit geeft aan dat in 1772 er sprake is van een drietal sluizen door de Werverdijk bij Wapenveld.
De brieven zijn allen gericht aan de dijkgraaf van de Veluwe, destijds gezeteld in Twello.

De Memories van mei 1773, geschreven door Anthonij Viervant uit Arnhem, zijn interessant omdat deze een omschrijving weergeven van de werkzaamheden voor het verbeteren van de Grote Sluis in de Grote wetering. Hieruit kunnen we ons een beeld vormen van de sluis. Er wordt namelijk gesproken over houten balken, damwanden, een stortebed gemaakt van rijshout vlechtwerk, metselwerkweek van harde klinkers en van natuursteenblokken. Ook wordt gesproken van vleugels van metselwerk aan weerszijden van de sluis en een aanslagdrempel en sluisdeuren. De tekening van TauwMabeg geeft ten zuiden van de houtrestanten een gebied aan met oude klinkers, mogelijk afkomstig van een van de vleugels. Voor het droogmaken wordt gesproken over een houten pomp en een “slekmolen” Tevens wordt er een sluiswachter vermeldt. Vievant geeft aan het eind nog een kostenraming van 3000 gulden. De brieven waren gericht aan Dijkgraaf Baron van Schimmelpenninck, het antwoord hierop kwam eind augustus van Dijkgraaf J. van Boecoop.

CONCLUSIE:
Het is aannemelijk dat het hier om een uitwateringssluis gaat die, in dit geval, dubbel is uitgevoerd. Mogelijk dat niet alleen het overtollige water werd geloosd maar dat er ook kleine vaartuigen de sluis konden passeren.  Wanner de eerste sluis gebouwd is, is moeilijk te zeggen. Niet ondenkbaar is dat het nabijgelegen klooster Hulsbergen hierin nog een aandeel heeft gehad. Zo wordt er in de archiefstukken gesproken over “Hulsberger sluizen” De restanten die zijn gevonden dateren uit eind 1600 waarbij geen restanten van metselwerk, natuursteen of aanslagdrempels zijn gevonden. Of er tussen 1700 en 1773 verbeteringen zijn uitgevoerd waarbij de sluis is voorzien van deuren, gemetselde vleugels en een stenen fundering, lijkt gezien de ingrijpende aanpassingen onwaarschijnlijk. Ook al omdat er geen “brijvondsten”  zijn gedaan is het meest voor de hand liggend, dat er ergens na 1700 een geheel nieuwe sluis is gebouwd die in 1173 weer aan reparatie toe was.

Een type sluis, bestaande uit een houten vloer met houten wanden en boven liggers werd ronde de 17e eeuw veel toegepast. Soortgelijke sluizen zijn nog te zien in een verbindingskanaal (Stekvaart) in de Rotte ten noorden van Rotterdam, het Boterdorpse Verlaat (1740) en bij Bleiswijk, het Bleiswijkse Verlaat (1774).

Een ander type schutsluisje is te vinden in de Nijeveense Grift achter de watertoren bij Meppel. Hier is sprake van gemetselde landhoofden waaraan de sluisdeuren zijn bevestigd en houten kaapstanders voor de bediening van de deuren.  Als constructie voor de ovale sluiskolk is gekozen voor houten palen met een beschoeiing van planken. De slagstijlen waren van ijzer. Deze griften werden al vanaf het begin van de dertiende eeuw gebruikt voor de afvoer van turf. De Nijeveense Grift is  in de vijftiende of zestiende eeuw aangelegd. Dit sluisje stamt uit 1867.

Dirk Haasjes heeft verdere aanvullingen verricht en een totaal rapport samengesteld. Dit bijgewerkte rapport is in ook in Archis opgenomen. Hiervoor onze dank. 

 

Rapport Dirk Haasjes

John Assink